In een belangrijke zet heeft het Amerikaanse Hooggerechtshof op maandag een lagere rechtbank opdracht gegeven om een rechtszaak te herzien waarbij 21 farmaceutische en medische bedrijven betrokken zijn, waaronder industriële giganten als AstraZeneca (NASDAQ:AZN), Pfizer (NYSE:PFE), GE Healthcare USA, Johnson & Johnson (NYSE:NYSE:JNJ) en F. Hoffmann-La Roche. Deze bedrijven worden beschuldigd van het faciliteren van terrorisme door middel van illegale financiële bijdragen die naar verluidt hebben geleid tot de dood en verwondingen van talrijke Amerikaanse soldaten en burgers in Irak tussen 2005 en 2011.
De rechtszaak, aangespannen in 2017, werd eerder verworpen door een federale rechter in 2020. Het Amerikaanse Hof van Beroep voor het District of Columbia Circuit vernietigde deze beslissing echter in 2022, waardoor de zaak door kon gaan. De aanklagers eisen een niet nader gespecificeerde schadevergoeding op grond van de Anti-Terrorism Act, die Amerikaanse burgers toestaat om aanklachten in te dienen die verband houden met daden van internationaal terrorisme.
De beschuldigingen draaien om de vermeende betalingen van de bedrijven aan de aan Hezbollah gelieerde militiegroep Jaysh al-Mahdi om contracten voor medische leveringen af te sluiten met het Iraakse ministerie van Volksgezondheid, dat naar verluidt onder controle stond van de militie. De aanklagers beweren dat deze acties neerkwamen op het verlenen van steun aan een terroristische organisatie.
De gedaagde bedrijven hebben consequent ontkend dat ze iets verkeerd hebben gedaan en beweren dat ze niet verantwoordelijk zijn voor de acties van de Iraakse milities. Ze hebben zich beroepen op een uitspraak van het Hooggerechtshof uit 2023, waarin het socialemediabedrijf Twitter, nu bekend onder de naam X, werd beschermd tegen soortgelijke claims onder de antiterrorismewet. Dit precedent benadrukte de noodzaak voor eisers om aan te tonen dat een gedaagde bewust en substantieel heeft bijgedragen aan een terroristische daad.
Daarentegen hebben de aanklagers aangevoerd dat hun zaak duidelijk verschilt van het Twitter-scenario, waarbij het ging om beschuldigingen van passieve passiviteit. Ze beweren dat de fabrikanten van farmaceutische producten en medische hulpmiddelen zich schuldig hebben gemaakt aan opzettelijk en verwijtbaar gedrag door betalingen te doen aan terroristen.
De beslissing van het Hooggerechtshof om de eerdere uitspraak te herroepen en een herbeoordeling door de lagere rechtbank aan te vragen, opent de deur voor verder juridisch onderzoek naar de beschuldigingen tegen deze grote farmaceutische bedrijven. De uitkomst van deze herbeoordeling kan belangrijke gevolgen hebben voor de betrokken bedrijven en het bredere juridische landschap met betrekking tot de aansprakelijkheid van bedrijven in gevallen van terrorisme.
Reuters heeft bijgedragen aan dit artikel.Dit artikel is vertaald met behulp van kunstmatige intelligentie. Raadpleeg voor meer informatie onze gebruiksvoorwaarden.