CPI 5,0
Donderdag maakte in de Verenigde Staten het Bureau of Labor Statistics het belangrijkste macrocijfer van het moment bekend, dat van de inflatie. Ten opzichte van vorig jaar bleek de consumentenprijsindex (CPI) in de maand mei met maar liefst 5,0 procent te zijn gestegen, meer dan de verwachte 4,7 procent. Ten opzichte van april bleek de CPI ook harder opgelopen, met 0,6 waar 0,5 procent was verwacht. Ook de kerninflatie (exclusief voeding en energie) bleek meer te zijn gestegen dan verwacht. Ten opzichte van vorig jaar met 3,8 in plaats van getaxeerde 3,5 procent. Kort gezegd, er werd al een flinke toename van de inflatie gevreesd, maar de realiteit kwam nog rauwer op het dak vallen. De markten gaven echter geen krimp.
Net als vorige maand
Dat terwijl vorige maand de beurzen nog een behoorlijke veer lieten na het toen ook al tegenvallende inflatiecijfer. Nu de wereld de economische malaise als gevolg van de pandemie langzaam achter zich begint te laten bestaat immers de vrees dat het herstel te snel komt. Overal ontstaan tekorten als gevolg van de onverwacht snel aantrekkende vraag, niet alleen in grondstoffen, maar ook in halfgeleiders en personeel. Dat wordt alom gezien als de voornaamste bedreiging van deze rally. Tekorten leidden immers tot prijsstijgingen. Daar zullen de centrale bankiers weer op moeten reageren met een verkrapping van hun zeer ruime monetaire beleid. En dat beleid was nu net de grote motor achter de rally sinds maart vorig jaar.
Rente verdwijnt langzaam
De rente op 10-jaars staatsleningen piekte in de Verenigde Staten ruim twee maanden geleden op 1,74 procent. Dat was inderdaad een behoorlijke toename ten opzichte van de 0,50 procent van augustus vorig jaar. Maar vanaf dat moment begon de opmars van de rente echter te haperen. Geruststellende woorden van de Federal Reserve dat zij deze oplopende inflatie slechts als tijdelijk ziet, deden hun werk. De markten geloofden de centrale bankiers en de rente begon weer langzaam te dalen. Naar 1,48 procent deze week. De vrees van beleggers dat de dreigende inflatie vroegtijdig een einde zou kunnen maken aan het ruime monetaire beleid verdween weer van de radar. De gouverneur van de Federal Reserve gaf aan zelfs niet eens te denken aan het begin van het terugdraaien van het ruime opkoopbeleid. Eerst zou de arbeidsmarkt zich weer moeten herstellen naar het niveau van voor de uitbraak van het virus. Onder de oppervlakte gebeurde er echter toch wel het een en ander.
Omgekeerde QE
De centrale bank van de Verenigde Staten koopt iedere maand voor een bedrag van 120 miljard dollar aan staats- en hypotheekobligaties. Zij koopt deze obligaties van de banken en injecteert daarmee enorme hoeveelheden geld in de economie. De afgelopen weken bleek de behoefte aan deze liquiditeiten echter behoorlijk te zijn afgenomen. De laatste twee weken bleek de centrale bank voor een bedrag van 483 miljard dollar weer obligaties te hebben terug verkocht aan de banken. Dat is vier maanden obligaties opkopen teniet gedaan in twee weken! Waarom doet de Fed dit? Welnu, de centrale bank is er alles aan gelegen de Federal Funds Rate – de basis voor de geldmarktrente in de Verenigde Staten – niet onder nul te laten zakken. Het fenomeen van de negatieve rente in Europa is een gruwel voor de Amerikanen. Door feitelijk een omgekeerde QE toe te passen tracht de Federal Reserve de rente krampachtig boven nul te houden.
Markten geven geen krimp, vooralsnog
Beleggers zijn dus bevreesd voor het naderende einde van het ruime opkoopbeleid van de Federal Reserve. De centrale bank stelt de beleggers echter gerust dat het nog niet zo ver is. Ondertussen gaat Mr. Market – zoals zo vaak – echter zijn eigen weg. Wacht de Fed te lang met verkrappen? Dan doet Mr. Market het wel voor de Fed. En de rente? Ach, de staatsleningen van de Verenigde Staten vinden nog steeds gretig aftrek, getuige het succes van de laatste emissie van afgelopen week. De rente loopt niet langer met de gestegen inflatieverwachtingen mee. En de aandelenmarkten? Die stegen verder.