Momenteel bevindt de grondstoffensector zich in een historische bearmarkt. In de media verschijnen dan ook veel berichten over de penibele situatie waarin landen zoals Brazilië en Rusland verkeren. Maar de val van de grondstoffenprijzen kent ook een duidelijke winnaar. Dat is de tweede economie van de wereld: China.
Dankzij de lage commodity-prijzen bespaart Peking zo’n 460 miljard dollar per jaar. Dit blijkt uit berekeningen van Kenneth Courtis, voormalig bestuurder bij Goldman Sachs. Maar liefst 320 miljard dollar van die besparing wordt verkregen dankzij de lage olieprijzen. Het overige bedrag komt voor rekening van metalen, steenkool, aardgas en agricultuur.
Het officiële bedrag ligt overigens een stuk lager. Volgens cijfers van het ministerie van Handel heeft China vorig jaar 188 miljard dollar aan importkosten bespaard. De voordelen van deze besparing sijpelen door naar alle lagen van de economie.
Zo profiteren consumenten van lagere energiekosten en benzineprijzen. Maar ook de industriële sector heeft baat bij de lage prijzen. In deze zware tijden is iedere kostenbesparing een lichtpunt op de bedrijfsbalans.
“De inflatie is minder en huishoudens kunnen daardoor meer besteden,” zo stelt Louis Kuijs, econoom bij Oxford Economics, tegenover Bloomberg. “En de industrie zou nog zwaarder onder vuur hebben gelegen zonder de zwakke grondstoffenmarkt.”
China grote winnaar
De commodity bearmarkt geeft Peking ook ruimte om meer stimuleringsmaatregelen in te zetten. Lage prijzen leidden tot minder inflatie, waardoor het mogelijk is om de rente laag te houden en de yuan te devalueren.
En niet in de laatste plaats zorgen de lage commodity-prijzen voor een groter handelsoverschot. Dit helpt Peking weer om de uitstroom van kapitaal te beperken.
Het is duidelijk dat China veel baat heeft bij de huidige commodity bearmarkt. “China is de grote winnaar van de val van grondstoffenprijzen. En een groot deel van de meevallers komt terecht bij de bevolking,” zo concludeert Courtis.